25 October 2010

Journey to the Levant


One of the reasons why La Condamine was selected for the Franco-Hispanic expedition to Quito was the fact that he had (in 1731) accompanied an eighteen-month excursion to the Levant (which includes Israel and the Palestinian Territories) with the infamous captain M. Duguay-Trouin. Because we are going to Israel tomorrow, I wondered what La Condamine’s experiences had been there.
However, I could not find any information about his journey. Instead, I found a website of the Cassuto family describing the travels of Moses Cassuto, member of a Jewish Florentine family, to Palestine in 1733.
For his three-week journey by caravan from Alexandria to Hebron he had to buy camel-bags and to rent a camel. Once in Hebron he remarks that “there are no Catholics or Christians at all there, but the hebrews inhabit forty houses in a ghetto…they have a synagogue…”. He further notes: “…it often happens that the Arabs quarrel and are at war with each other, and the Hebrews, so as not to be involved, have to satisfy both sides be sweetening their mouths in order to be left in peace.” In Jerusalem the 2000 Jews had no ghetto but could live where they pleased. There were two synagogues. In Safed there were about 8000 Turkish inhabitants and 2000 Jews. He visited many graves, caves and hot baths, and places like Tiberias on lake Kineret, where we will perhaps also go.
Because of the many discussions about the Israel-Palestine conflict in the Netherlands I continue this blog with a statement in dutch:

Bezoek aan Israel
In 1948 werd de onafhankelijkheid van de staat Israel uitgeroepen. Wij kwamen in dat jaar te wonen in een groot huis in H’sum met zeven families die door de Tweede Wereldoorlog bijeengeveegd waren. Er woonde een jongen van mijn leeftijd (8 jr) en er was een vrouw met een hondje die ze “Liberty” noemde, omdat hij was komen aanlopen op Bevrijdingsdag. Ik begreep toen niet wat dat was.
Aan de overkant van de Mozartlaan was een witte villa met drie families, waar ruzie mee was, maar waar ook jongens woonden. We mochten echter niet met hen spelen want “het waren NSB’ers”. Ik begreep toen niet wat dat was. Wel waren zij het die onze hutten vernielden die we in een naburige, verlaten tuin bouwden.
Hoe zou het zijn als de situatie daar zo gebleven is? Als dezelfde families er nog wonen, nog steeds ruzie met elkaar hebben en niet willen erkennen dat beiden er recht van wonen hebben? Wat zou er van die NSB-jongens geworden zijn? Als ik die families zou kunnen bezoeken, zou ik iets van die burenruzie kunnen begrijpen nu ik weet wat Bevrijdingsdag en NSB betekent? Zou ik, als buitenstaander, de gevoelens van verlorenheid en verlatenheid bij die NSB-kinderen kunnen peilen? (Bas Kromhout, “Het laatste taboe in Nederland: NSB kinderen”. 2010. Historisch Nieuwsblad. )

In Israel lijkt sinds 1948 wat betreft de verhouding tussen Joden en Palestijnen niets veranderd te zijn: een “groene lijn” (sinds 1967) en nu ook een muur (sinds 2003), scheidt de buren die elkaars bestaansrecht niet willen erkennen en die géén van beiden de ruzie lijken te kunnen beëindigen. De vraag is waarom niet en wanneer dan ooit? We gaan er op bezoek en zouden er iets meer van willen begrijpen.

Net als ik ergeren veel Nederlanders zich aan het autoritaire, treiterende gedrag van de Joodse, religieuze kolonisten. Met Dries van Agt (zie The Rights Forum) trekken zij daaruit de conclusie dat de Palestijnen beschermd moeten worden tegen de “vermorzeling” door Israel en keuren zij Israel’s “apartheidspolitiek” af. Het is mogelijk dat deze afkeuring door dezelfde gevoelens bepaald wordt die ons in 1992 Dutchbat naar Srebrenica deden sturen om er de Bosnische moslims te beschermen tegen de oppermachtige Serviërs. Gevoelens die volgens een NIOD rapport versterkt zouden kunnen zijn door “een schuldbesef dat Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog te weinig hadden gedaan” (zie Frits Bienfait, “Is Links beter dan Rechts?”. 2010. Uitgeverij IJzer, Utrecht).

Het, als buitenstaanders, peilen van gevoelens van verlatenheid en verlorenheid is buitengewoon moeilijk. Wel is het me telkens opgevallen tijdens mijn bezoeken (een 6-tal) aan Israel hoe vrijwel íedereen die ik er sprak zwarte bladzijden in zijn verleden had. De langdurige en redelijke wens van Joden om in Palestina te komen wonen en, na 1948, hun gelegitimeerde recht om daar een “democratische staat voor het Joodse volk” te vestigen is van het begin af aan (1936) en tot op heden systematisch ontkend door de Palestijnen en de omringende Arabische landen.
Daarmee is voor iemand die niet in Heilige Landen gelooft Israel’s politiek van uitzetting, die tot de al-Nakba (1947-1948) heeft geleid, niet verklaard noch goed te praten. Het bewijst alleen dat de geschiedenis ons niets kan leren.

Maar wat betreft het heden: De Arabieren accepteren niet dat bij een twee-staten oplossing Israel een Joodse staat zal zijn. In de Palestijnse staat zal de Islam de dominante godsdienst zijn terwijl de grondwet gebaseerd zal zijn op de Shari’a (zie Ratna Pelle). De Arabieren die zich als moslims superieur moeten voelen vonden zich ooit miskend en kunnen de verandering niet verkroppen. Volgens Naema Tahir (zie Buitenhof 17-10-2010) “dwingt” de Koran hen om naar het roemruchte verleden van profeet Mohammed te blijven verlangen, waardoor zij het heden alleen als een bedreiging ervaren. Wát de Israeliers ook doen zij zullen Israel als een Joodse staat nimmer goedschiks accepteren zo lang zij, door hun Koran, in het verleden blijven leven.